Het was laat in de middag toen Agent Albert van Jans het erf opreed. Hij zag dat Rika, Dirks vrouw al in de deuropening stond te wachten. Hij zuchtte: hij was nog niet uit de auto of ze stond hand wringend naast hem.
‘Dirk is weg. Ik heb overal gezocht, maar hij is weg.’
Hij zette zijn meest serieuze gezicht op en probeerde haar gerust te stellen. Ondertussen gleden zijn ogen over het erf. Koeien in de stal. Een dicht gegooide geul die naar de rivier liep. Trekker en hooibalen in de schuur en in de hoek van de schuur een schop met een gebroken steel.
Rika trok zijn aandacht door onophoudelijk tegen hem te praten. Hij liep haar achterna de keuken in, waar de koffie pruttelde. Uit zijn borstzakje pakte hij een schrijfboekje en pen. Ze hield eindelijk haar mond dicht.
‘Vijfentwintig uur geleden kwam u terug van het boodschappen doen en Dirk was weg?’
Alsof zijn vraag een startsein was, ratelde Rika verder. Ze vertelde over haar zoektocht, dat Dirk niets gezegd had en geen briefje had achtergelaten. Terwijl hij naar haar luisterde en aantekeningen maakte, dacht hij terug aan wat hij bij aankomst gezien had.
‘Hebt u er bezwaar tegen als ik even het erf op ga? Alleen?’ Hij kon zich moeilijk concentreren met dat gekwebbel. Hoogst waarschijnlijk had Dirk er ook genoeg van gehad. Hij zou niet met haar kunnen huizen besloot hij, toen hij de deur van het huis achter zich dicht trok.
Hij liep langs de dichtgegooide geul op. Van het water dat het erf overspoelt zou hebben, was niets meer te zien. Voordat hij naar de schop liep, kwam hij langs de afvalbakken. Hij opende ze één voor één. Onderin de tweede bak lag een klomp. Er kleefde half opgedroogde modder aan. Hij herinnerde zich die klomp. Dirk had ze altijd aan. Waar was de andere? Hij keek naar het huis. Rika stond naar hem te kijken door het keukenraam.
Nadenkend wreef hij over zijn kin. De schop was verplaatst, dat was duidelijk. Ook hier kleefde half opgedroogde modder aan. Achter zich hoorde hij een deur dichtslaan. Hij zuchtte; Rika kwam op hem toelopen, maar ze bleef op een afstandje staan. Hij boog zich naar voren om de schop wat beter te bekijken. Hij maakt een paar foto’s.
‘Weet u, agent Van Jans. Ik geloofde het eerst niet. Die verhalen van de Waterval. Maar nu… Nu is Dirk zomaar weg en het was gisteren volle maan en…’
‘Hebt u deze schop aangeraakt? Zich misschien bezeerd?’
‘Nee, ik mankeer niets. Ik heb hem hier neer gezet. Waarom?’
Hij hield een deel van de schop omhoog, zodat ze het goed kon zien. ‘Er zit bloed aan de steel.’
Ze schok, haar gezicht werd bleek. Hij zag dat ze even naar de afvalbak keek.
Hij legde de schop in zijn politieauto, draaide zich om en schraapte zijn keel. ‘Mevrouw,’ met een klik sloten de boeien om haar polsen. ‘U bent verdacht van moord op uw man.’